Vandaag precies 231 dagen geleden legde ik doodziek mijn werk neer. De dag ervoor had ik nog snel wat laatste interviews uitgewerkt en de boel overgedragen aan mijn collega. Wat volgde was een lange opname in het ziekenhuis en een nog veel langere periode van herstel.
Weer werken leek eerst zo ontzettend ver weg, naar de wc schuifelen was al een uitputtingsslag, maar hier ben ik dan. Zeveneneenhalve maand na dato. Alweer drie weken aan het werk. Gehavend, maar niet gebroken. Geraakt, maar niet omver geblazen.
Kon ik nog wel werken?
Ik zag er best wel tegenop om weer aan de slag te gaan. Kon ik het nog wel? Liet mijn zieke hart het toe? Tot overmaat van ramp moest ik ook nog eens alleen verder, geen compagnon meer om af en toe even tegenaan te leunen. Juist nu ik dat best wel goed kon gebruiken.
Eerlijk is eerlijk; ik was heel moe na de eerste week werken. En nee, alles ging niet helemaal vlekkeloos (sorry Zitzaq.nl, sorry Cees Walinga van de Noordoostpolder). Maar ik voelde me heel gelukkig. Want na een tijdje niks kunnen en ministapje voor ministapje weer beter worden, snap ik opeens weer heel goed waarom ik mijn werk zo leuk vind. Het leven an sich eigenlijk. En na drie weken up and running lijkt het verdacht vaak alsof er nooit iets is gebeurd. Alsof ik helemaal niet door het oog van de naald ben gekropen.
Tot afgelopen donderdag. Met ons gezin moesten we langs bij de kinderarts die het hart van onze oudste ging nakijken op de erfelijke aandoening die ik heb. De kinderen vroegen daarna of we nog eens konden kijken op de afdeling waar ik toen lag. Tuurlijk, waarom ook niet?
Het overviel me
Niet veel later sloegen de deuren naar de afdeling hartbewaking open. Binnen een seconde voelde ik weer de wanhoop en angst van toen. Het overviel me, als een golf die je niet ziet aankomen. De trainingsfiets links voor het tv-scherm, de balie rechts met de vrouw die me al mijn post en bloemen elke dag kwam brengen, de geur van het (niet zo heel lekkere) ziekenhuiseten, het tl-licht, dat mintgroene interieur.
En de steunen aan de muren waar ik doodsbang, vastgeplugd aan allerlei draadjes mijn eerste wankele stapjes weer zette met een fantastische fysiotherapeut, die me onvermoeibaar door al mijn angsten heen praatte.
Opeens wist ik weer heel goed wat er allemaal was gebeurd en voelde ik de pijn van toen in iedere vezel van mijn lijf. De tranen biggelden over mijn wangen. Voor heel even maar. Eén zin trok me weer terug naar het hier en nu. ‘Nee, mama, dit is geen nare plek’, zei mijn oudste kind streng. ‘Want hier hebben ze jou weer beter gemaakt.’
Oh ja. En nou weer door.
Debora Boomsma