‘Er is geen slechtere hulpverlener dan een ouder’, zei een vader van een verslaafde dochter van de week tegen mij in een interview. Zelf werkzaam in de verslavingszorg, een dochter die al sinds haar negende gebruikt; hij kon haar niet redden. Juíst hij niet. En dat snapte hij nu, na slopende jaren van proberen het leven van zijn dochter op de rit te krijgen. Zijn pijn raakte me.
De dag dat ik besloot niet langer de ‘hulpverlener’ van mijn verslaafde broertje te zijn, herinner ik me nog als de dag van gister. Ik had kort daarvoor een chatsessie gehad met een familietherapeut, via een of andere verslavingshulpsite.
Die vroeg mij wat ik nou eigenlijk voor relatie wilde met mijn broertje. Huh? Hoe bedoel je? Ik probeer hem in leven te houden, ja. Veel tijd om een ‘leuke relatie’ te onderhouden heb ik nu even niet, mafkees.
Maar die ‘domme’ vraag zette me wel op een goed spoor. Want inderdaad, wat wilde ik nou eigenlijk nog met mijn broertje? Wilde ik de rest van mijn leven zijn gangen blijven nagaan? Nachten wakker liggen, omdat hij weer de hort op ging? Ruzie met hem maken als hij weer een terugval had of op weg was daar naar toe?
Nee, ik wilde graag weer gezellig met hem kunnen ouwehoeren over films, muziek en het leven. En weer samen onbedaarlijk kunnen lachen om grappen die alleen wij leuk vinden. Of slenteren door de stad en uren sneupen in de bakken met onzindingen bij de Aldi.
‘Nou’, zei die therapeut. ‘Ga dat dan weer doen met hem. Zijn verslaving is van hem en alle troep die het veroorzaakt ook. Dat wordt een verboden gespreksonderwerp voor jullie. Jij hoeft daar niks meer van te weten.’
Ik voelde een soort opluchting, maar eerlijk is eerlijk: ik vond het ook een heel gek advies. Ik kon die verslaving toch niet zomaar even weggummen uit onze relatie?
Nou, dat kon dus wel. Het bleek de gouden tip. Kort daarna sprak ik mijn broertje weer, die net uit een terugval kwam. We gingen ergens lunchen en hij begon meteen zenuwachtig te vertellen dat het weer fout was gegaan. Daarna dook hij in elkaar, wachtend op de tirade die hij van mij gewend was.
Maar die kwam niet. Ik zei alleen maar: ‘Wat vervelend voor je. En wat heb je verder eigenlijk nog gedaan deze week?’ De verwarring in zijn ogen zal ik nooit vergeten. Hij baalde er eigenlijk een beetje van, leek het wel. Geen opdonder? Niks? Echt niet?
Kennelijk deelden we tot die tijd samen de verantwoordelijkheid voor zijn verslaving. En nu zei ik opeens: zoek dat lekker zelf maar uit. Hoe is het verder met je? Wat een verademing! Al snel hadden we het over leuke dingen en was het gewoon weer ouderwets gezellig. Inderdaad, er is geen slechtere hulpverlener dan een ouder. Of een zus.
Debora Boomsma