Hij komt net uit een afkickkliniek. Daar zat hij 16 weken om weer terug op aarde te komen. Want man, wat was hij ver weg. In doodsangst rende hij soms de straat op, ervan overtuigd dat er op hem werd geschoten. Zijn huis raakte hij kwijt, want de hypotheek kon hij niet meer betalen. En hardop praten wilde hij niet meer, want ‘je weet nooit wie er mee luistert’. Alle ventilatiegaten in de woning had hij vakkundig dichtgemaakt uit angst dat de buitenwereld hem wilde vergiftigen.
En nu staat hij op mijn stoep. Clean. Weer wat kilo’s aangekomen. Kleur op zijn wangen en die kenmerkende kinderlijke verlegen blik van een verslaafde die net uit gebruik is en zich nu realiseert hoezeer het mis ging de afgelopen maanden.
Zijn hoofd lijkt weer een beetje op orde, zijn ziel voelt intens verdrietig. Kwetsbaar is hij. Heel kwetsbaar. En moederziel alleen in een vreemde stad. Mijn hart breekt een beetje voor hem.
‘Je zat diep hè’, vraag ik hem. ‘Ja’, antwoordt hij met een verlegen glimlach. Zijn begeleider springt bij. ‘Maar we gaan hem weer op de rit krijgen hoor.’ ‘Mooi zo’, zeg ik. ‘Als je een keer wilt mee-eten of zo. Bel maar. Kan altijd’, hoor ik mezelf zeggen. Ik schrik er een beetje van. Wat zeg ik nou weer?
Deze verslaafde in herstel is een goede vriend van mijn broertje Freek, die nu op reis is. Hij mag zijn woning een paar maanden gebruiken om zijn leven weer op de rit te krijgen, zoals Freek dat jaren terug ook in zijn huis mocht. Op veilige afstand van de drugsdealers die hem maar al te graag weer een eerste ‘high’ verkopen.
Voor vertrek hing mijn broertje welkom-slingers op. Hij liet wat administratieve taken voor hem achter, de zorg voor zijn kat en hij gaat ook de NA-meetings hier in de polder voor hem runnen. Ik vond dat lief, maar ook een beetje naïef. ‘Is dat niet riskant, Freek? Hij is maar net weer terug op aarde.’
Maar daar wilde hij niks van weten. ‘Als ik dat vertrouwen niet van hem had gehad toen ik net in herstel was, had ik het ook niet gered.’ Waar, echt waar. Maar wat haal je je weer op de hals, dacht ik. Zoals zoveel mensen ook -terecht- tegen mij zeiden toen mijn broertje zo diep verborgen zat in zijn verslaving.
En nu staat hij op mijn stoep. Met zijn gebroken hart en dat ontroerende kwetsbare. En al mijn bezwaren vallen weg. Zonder erbij na te denken, bied ik mijn hulp aan. Van mens tot mens. De begeleider wordt erdoor geraakt, merk ik. ‘Veel mensen hebben toch een bepaald beeld bij verslaafden’, zegt hij. ‘Weet ik’, zeg ik. ‘Maar ik heb vertrouwen, heb ik zojuist besloten. In hem. In mij. Kom maar op.’
Debora Boomsma