Gelukkig? Ik moet jullie iets opbiechten
5 juli 2018
Donna stopt bij Bodé, Debora begint weer
10 mei 2019

Pak van mijn hart


‘Fagner, je moet me helpen. Als ik zo ziek blijf als nu, dan wil ik niet meer leven. Dan wil ik eruit stappen. En jij moet me daarbij helpen. Ik kan het mijn zus niet vragen, mijn vader ook niet en mijn broertje al helemaal niet. Jij moet het doen. Help je me? Alsjeblieft? Beloof je me dat?’

In november vorig jaar werd ik dood- en doodziek opgenomen in het ziekenhuis. Mijn hart bleek op sterven na dood door een genetisch defect. Met een pompkracht van nog maar 10% was een beetje verdoofd op bed liggen het enige wat ik kon. Ik hoopte keihard op betere tijden, maar de dokters waren zoekende. Ze probeerden met man en macht de juiste mix van medicijnen te vinden, die mijn hart weer aan de praat kon krijgen. Dat lukte pas na drie weken opname. Een beetje.

In die drie weken ziekenhuis keek ik de dood in de ogen. Ik voelde me zo ontzettend slecht, zo vermoeid, zo slap, zo klaar. Echt klaar. Ik was klaar om te sterven. De dokters zeiden het nooit, de verpleegkundigen ook niet, maar ik zag de ongerustheid in hun ogen. En mijn lijf liet niets te raden over. Dit kon wel eens het einde zijn, fluisterde het kalm en onomwonden.

En dus voerde ik opeens ingewikkelde gesprekken met de liefde van mijn leven. Over het einde. Over afscheid. Terwijl ons leven samen nog maar halverwege zou moeten zijn. En we nog zoveel plannen en dromen hadden. Terwijl we drie jonge kinderen op te voeden hadden en de hond dan? En de katten en kippen? Ons soulbandje? Mijn bedrijf?

Ik wilde zijn toestemming om te mogen stoppen, als het echt niet meer ging. Als ik echt zo bleef, zoals ik daar in dat ziekenhuisbed was. Want dat zou voor mij geen leven zijn. Fagner slikte. Ik hoorde een oorverdovende stilte aan de andere kant van de lijn.

‘Maar Debora, we moeten hoop houden. We moeten proberen te blijven geloven dat je beter wordt’, sputterde hij huilend tegen. ‘Ja’, zei ik. ‘Tuurlijk. Dat moeten we ook. Maar ik moet ook weten dat je op het moeilijkste moment van mijn leven nog altijd voor me zal zorgen. Ik moet het weten. Ik moet weten of ik dan op je kan rekenen.’

Hij beloofde het. Ik geloofde hem. Het was niet nodig. Nog niet. Maar ik weet het nu. Nu, nu ons leven samen nog maar halverwege is. En we nog zoveel plannen en dromen hebben. Terwijl we drie jonge kinderen opvoeden en die stomme rothond. En de katten en kippen. Ons soulbandje. Mijn bedrijf. Ik weet het nu al. Een pak van mijn hart.

Debora Boomsma